The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
9 augustus 1885.
Shrie Ramakrishna zat in zijn kamer in Dakshineshvar.
Het was ongeveer twee uur in de middag. Shrie Ramakrishna was onwel.
Het was het begin van de ziekte die later werd gediagnostiseerd als
de fatale kanker. Maar dat verstoorde de sereniteit van zijn geest
niet. Dag en nacht had hij slechts één gedachte en die
had betrekking op het spirituele welzijn van zijn discipelen. Hij
leidde hen naar de verwerkelijking van God. Hij moedigde hen
voortdurend aan om kennis en devotie te cultiveren en waarschuwde hen
tegen de valkuilen van vrouwen en goud. Hij was volledig
onverschillig voor zijn ziekte en wijdde zich met hart en ziel aan de
vervulling van zijn aardse missie.
Dwija was ongeveer zestien jaar oud. Na de dood van zijn moeder was zijn vader hertrouwd. Dwija vergezelde M. vaak naar Dakshineshvar, maar zijn vader keurde dat niet goed. Dwija’s vader dacht er al lang over Ramakrishna een bezoek te brengen. Dat deed hij vandaag. Hij is manager in een firma in Calcutta.
Meester (tegen Dwija’s vader): “Maak er u geen zorgen over dat uw kinderen hier komen. Ik vraag mensen in de wereld te leven na het ontwaken van hun spiritueel bewustzijn. Na goud te hebben vergaard door hard labeur kan men het begraven of in een pot steken of onder water bewaren. Dit raakt het goud niet. Ik vraag mensen in de wereld te leven in een geest van onthechting. Als je de jackfruit breekt nadat je je handen hebt ingesmeerd met olie zal het kleverige sap er niet aanplakken.
Als de onrijpe geest in de wereld verblijft, raakt de geest vervuild. Door water bij de melk te gieten, bederf je de melk. Maar dit gebeurt niet als boter in water wordt gelegd.
Dwija’s vader: “Dat is juist, meneer.”
Meester (glimlachend): “Ik weet waarom u uw kinderen uitscheldt. U bedreigt hen alleen maar wat. De asceet zei tegen de slang: ‘Jij dwaas, ik verbood je te bijten, maar niet van te sissen. Je vijanden zouden je niet hebben geslagen als je tegen hen had gesist.’ Dat je je kinderen uitkaffert, is in werkelijkheid maar wat gesis. (Dwija’s vader glimlachte.) Een goede zoon is een aanwijzing van de spirituele aard van de vader. Als er goed water uit een reservoir komt, wijst dat op de deugdzaamheid van de eigenaar. Een zoon wordt Aatmaaja (de zelf geborene) genoemd. Er is geen verschil tussen u en uw zoon. In zekere zin werd u wedergeboren als uw zoon. In één zin bent u een werelds mens die werkt in een firma en die geniet van het wereldse leven; in een andere zin bent u in de vorm van uw zoon een toegewijde van God. (Glimlachend.) U weet dit allemaal. En ik begrijp dat u voorzichtig bent. Dat is misschien de reden waarom u goedkeurend knikt bij wat ik zeg. (Dwija’s vader glimlacht.) Als uw kinderen deze plaats bezoeken, zullen ze u leren kennen zoals u echt bent. Hoe dierbaar is iemands vader! Als iemand zijn vader en zijn moeder bedriegt om religie te zoeken, vindt hij alleen maar waardeloos vuilnis. Een mens wordt geboren met verscheidene verplichtingen: verplichtingen jegens zijn vader, de devas (goden) en de rishis (wijzen, zieners). Er zijn ook zijn verplichtingen jegens zijn moeder. Hij heeft ook verplichtingen jegens zijn vrouw. Zij moet worden onderhouden. Als de vrouw deugdzaam is, moet hij ook na zijn dood in haar onderhoud voorzien. Ik vraag mensen in de wereld te leven, maar hun geest te richten op God. Ik vraag hen niet de wereld te verzaken. Ik zeg: ‘Vervul je wereldse plicht, maar denk ook aan God.’”
Dwija’s vader: “Ik zeg tegen mijn kinderen dat ze hun studies niet mogen verwaarlozen. Ik verbied hen niet u te bezoeken, maar ik wil niet dat ze lichtzinnig hun tijd verdoen met vrienden.”
Meester (over Dwija): “Deze jongen moet geboren zijn met enkele goede neigingen. Waarom verschillen zijn twee broers van hem? Waarom is alleen hij geïnteresseerd in spiritualiteit? Zult u hem kunnen beletten deze plaats te bezoeken? Vroeg of laat ontplooit iedereen zijn ingeboren neigingen.”
Dwija’s vader: “Dat is juist.”
Shrie Ramakrishna kwam van het bed en ging zitten op de vloer naast Dwija’s vader. Terwijl hij tegen hem sprak, raakte hij hem af en toe aan. Het was bijna avond. Shrie Ramakrishna vroeg M. en de anderen Dwija’s vader de tempels te tonen. Hij zei: ‘Ik zou hem zelf hebben vergezeld als mijn gezondheid beter was.” Hij vroeg iemand snoep te geven aan de jongelui en zei tegen Dwija’s vader: ”Laten wij de kinderen een verfrissing geven. Dat is gebruikelijk.” Dwija’s vader bezocht de tempels en de beelden en wandelde wat in de tuin. Shrie Ramakrishna zei tegen Dwija: “Hoe heb ik tegen je vader gesproken?”